zurück 15.2.1885, Sonntag ID: 188502155

Besprechung der Aufführung der 3. Symphonie am 4.2.1885 in Den Haag durch Willem F. G. Nicolai in der Zeitschrift »Caecilia« 42 (1885) Nr. 6, S. 44f:
"   – Het 5de Diligentiaconcert op 4 Februari stelde ons in de gelegenheid kennis te maken met een componist, wiens naam en werken hier geheel onbekend waren. Eene symphonie — de derde — van Anton Brückner werd ten gehoore gebracht, en op het programma met „1ste uitvoering" aangeduid. Wie is Anton. Brückner, vroeg men algemeen. Als componist is hij zoo goed als onbekend; immers Viotta en zelfs Hugo Riemann noemen hem niet in hun Lexicon. Het Mendel-Reismann'sche „Musikalisches Conversations-Lexicon" deelt in de „Ergänzungsband" het volgende hem betreffende mede: „Anton Brückner is in 1824 te Ansfelden in Opper-Oostenrijk geboren. Hij studeerde in de theorie der muziek bij Sechter te Weenen en te Linz bij O. Kitzler. Na verscheidene jaren als organist van St. Florian werkzaam geweest te zijn, werd hij als Domorganist te Linz benoemd. In 1868 na Sechter's dood trad hij in diens plaats als Keizerlijk Koninklijk Hoforganist te Weenen, en werd tevens als professor aan het Conservatorium der muziek aldaar aangesteld. In 1869 gaf hij gevolg aan eene uitnoodiging om deel te nemen aan een wedstrijd in het orgelspel te Nancy, waar hij zulk een succes behaalde, dat men hem ook te Parijs en (in 1871) te Londen wenschte te hooren; in Albert Hall gaf hij zes concerten." In de Duitsche muzikale tijdschriften leest men zelden van Brückner; alleen werd dezer dagen in het „Musikalisches Wochenblatt" met veel lof van een pianokwartet melding gemaakt, dat te Weenen uitgevoerd was.
     Hoewel zulks op 't programma niet was aangeduid, bestaat deze derde symphonie uit de gewone vier deelen : Allegro, Adagio, Scherzo en Finale; ze staat in d en is „dem hoehverehrten Meister Richard Wagner" toegewijd. Dit opschrift, in verband met de omstandigheid dat dit 5de niet „het pariaconcert" was en dus de heer Verhulst zelf dirigeerde, geeft te denken! „Wel van Wagner's volgelingen en vereerders, maar niet van den Meester zelf"? . . . . . . Vivent les principes!
     Of Wagner nu op deze wijze eene symphonie zou o-esehreven hebben betwijfelen wij en zulks op grond van zijne Faustouverture, die zich door eene éénheid en vasthouden aan de hoofdmotieven kenmerkt, welke men te vergeefs in Brückner's werk zoekt. Men vindt eene menigte détails, verschillende thema's, stof voor misschien wel drie symphonieën, maar eene logische ontwikkeling ontbreekt. Daardoor maakt het werk hoegenaamd geen indruk op den hoorder, terwijl zij, die in staat zijn de partituur te lezen of bij de uitvoering te genieten van de onderdeelen (vooral de executanten) met ingenomenheid over den componist spreken. Zooveel is zeker, dat hij slechts bij de besten is ter schoole gegaan. Het eerste Allegro b.v. gelijkt in menig opzicht op de „negende" van Beethoven, niet alleen wat toonsoort maar zelfs wat het hoofdthema betreft:
[zwei Notenbeispiele: Beginn von Beethovens Neunter und von Bruckners Dritter]
     Wijders heeft Brückner de toonaardverwisseling, die tot de meest karacteristieke eigenaardigheden van Wagner behoort in ruime mate toegepast; hij moduleert onophoudelijk en meestal fijn en zoo ongezocht, dat men nauwlijks de overgangen naar de meest verwijderde (niet-verwante) toonsoorten bespeurt.
     Zijne instrumentatie is evenwel niet doorzichtig genoeg en ook wel wat monotoon, een gevolg van het veelvuldig gebruik van bazuinen , trompetten en hoorns. Eene kleinigheid schijnbaar, maar die toch bleek van groot gewicht te zijn, is de manier waarop Brückner de verschillende afdeelingen dezer symphonie sluit. 't Is alsof hij midden in een gesprek opstaat en verdwijnt zonder dat men er op verdacht of voorbereid is; daaraan is 't wellicht toe te schrijven, dat geen hand zich verroerde, na de drie eerste deelen der symphonie, terwijl ten slotte na de bruyante fanfare, waarmee het werk (wel wat ongemotiveerd) eindigt, toch wel applaus gehoord werd. Beethoven weet anders te sluiten! Dat had de heer Brückner ook wel van hem mogen leeren.
     De uitvoering was zeer goed (in aanmerking nemende de moeielijkheden waarmee het werk als doorzaaid is) en daarvoor komt den directeur en die orkestleden, welke daartoe bijdroegen alle lof toe. De symphonie werd weer in den aanvang van het concert gespeeld en daarna volgden de gebruikelijke „10 minuten pauze." Toen werden de solo's en nog enkele orkeststukken tot afwisseling of als slot voorgedragen. Met deze regeling zal wel iedereen tevreden zijn geweest; het orkest kon tot verademing komen, het publiek dat liever geene symphonieën hoort kwam later en het concert eindigde op den behoorlijken tijd, zoodat „men" niet vóór of onder het slotnommer behoefde te vertrekken. Tot de orkestwerken behoorden noch de Nocturne uit de „Sommernachtstraummusik" van Mendelssohn en de ouverture „König Stephan" von Beethoven. Het eerste werd met fraaien toon maar ietwat angstig en in een overdreven langzaam tempo door den heer Breedhoff, den eersten hoornist, voorgedragen; de ouverture is zeer goed uitgevoerd.
     Solisten waren mej. C. van Zanten (alt) en de heer F. Ondricek (viool). Van al de zangeressen, die wij in dit seizoen op de Diligentiaconcerten hoorden, beviel ons mej. van Zanten het meest en dat verheugt ons te meer, wijl zij eene Nederlandsche is (zij werd te Dordrecht geboren, waar hare ouders nog wonen). Zij is vermoedelijk eene goede operazangeres (op dit oogenblik als zoodanig te Hamburg geëngageerd en daar in aanzien) maar ook als concertzangeres zeer te waardeeren. Dat bewees zij met de dramatische voordracht der heerlijke aria „Wach' auf Saturnia" van Händel en in de liederen (zie progr.) welke laatsten zoo zeer in den smaak vielen , dat het publiek er één extra begeerde , waartoe zij het „Hooger lente" van Richard Hol koos (eene keuze die haar nationaliteitsgevoel eer aandoet). Zij munt uit door eene zeer duidelijke uitspraak van den tekst, door eene gelijkmatige ontwikkeling van de stemregisters (en dat wil bij eene altstem heel wat beteekenen!) en door eene smaakvolle voordracht zonder effectbejag.
     De violist behoort tot de beste onder de eersten; hij heeft een fraaien streek, vollen toon (waartoe zijn heerlijk instrument niet weinig bijdraagt), bezit eene buitengewoon ontwikkelde techniek, speelt met groote zuiverheid en heeft eene vurige en toch ook elegische voordracht. Met zulke eigenschappen toegerust kon het wel niet anders of hij sleepte zijne toehoorders geheel mee en kwam er niet zonder eene toegift af (Souvenir de Posen van Wieniawski). Summa summarum : een zeer fraai concert!         N. (*).

Das Linzer Volksblatt Nr. 37 meldet auf S. 3, den gestrigen Artikel der Tagespost wortwörtlich übernehmend, daß der Linzer Musikverein Bruckners Werke noch nicht aufs Programm setze, möglicherweise aber im Herbst das Quintett:
    » - Bruckner'sche Tonwerke. Dem hiesigen liberalen Organ wird mitgetheilt, daß das Programm für das Ende März d. J. stattfindende Concert schon vor länger als einem Monat bestimmt wurde und mit Rücksicht auf die von allen deutschen Musikvereinen in Vorbereitung befindliche zweihundertjährige Erinnerungsfeier an die Geburt J. S. Bachs und G. F. Händels aus Werken dieser Meister besteht. Eine Bruckner'sche Symphonie [prov. WAB 86] kann also in das Programm dieser Festfeier nicht aufgenommen werden, ganz abgesehen davon, daß hiezu die Zeit auch schon zu kurz wäre. Der Ausschuß des Musikvereines ist sich der Verpflichtung des Muikvereines, den Compositionen Bruckners vollste Beachtung zu schenken, wohl bewußt und es kann die Aufführung des Streichquintettes für nächsten Herbst in Aussicht gestellt werden. Ob jedoch der Musikverein mit dem ihm zur Verfügung stehenden Orchester im Stande sein wird, die großen technischen Schwierigkeiten einer Bruckner'schen Symphonie zu überwinden, ist ebenso zweifelhaft, wie die Frage, ob es dem Componisten möglich sein wird, dem Musikverein für eine Symphonie=Aufführung im Kostenpunkte unter die Arme zu greifen. Die Herren Verleger kennen sonst in dieser Beziehung keine Rücksichten. Der Ausschuß beabsichtigt übrigens, darüber beim Componisten selbst Anfrage zu halten, dessen Antwort die erwähnten Zweifel klären wird.« (**).


Zitierhinweis:

Franz Scheder, Anton Bruckner Chronologie Datenbank, Eintrag Nr.: 188502155, URL: www.bruckner-online.at/ABCD-188502155
letzte Änderung: Mär 23, 2023, 8:08