Besprechung der Amsterdamer Aufführung der 3. Symphonie in der Zeitschrift
”Caecilia” Nr. 21, S. 205f:
"
CONCERTVERSLAGEN.
AMSTERDAM.
Jaarlijksch concert der Maatschappij Apollo.
Het jaarlijksch concert der Maatschappij Apollo had plaats op Donderdag 15 Oct. in den Stadsschouwburg. Het verwonderde ons ten zeerste dat dit concert niet beter bezocht werd, daar toch het programma in hooge mate belangwekkend was; ten minste, wij veronderstellen, dat elk muziekliefhebber belang moet stellen in de uitvoering van een nieuwe symphonie en dit was heden het geval met die van Anton Brückner. Zij scheen de aanwezenden slechts ten deele te bevallen en wij kunnen ons dit best voorstellen, daar in dit werk, zelfs voor hen, die zich rekenschap geven van hetgeen zij hooren, verscheidene gedeelten voorkomen, die men niet gewoon is. Wij zullen onze indrukken in het kort pogen weer te geven; hoewel die slechts oppervlakkig kunnen zijn na een enkele maal hooren zonder de partituur gezien te hebben.
De symphonie is opgedragen aan Rich. Wagner, wiens invloed zeer dikwijls te bespeuren, is; niet alleen doordien de componist de Wagner'sche wijze van instrumenteeren en moduleeren zoekt na te volgen, doch ook door de nauwe verwantschap met Tristan en TannJuiuser. Logische bewerking, welke wij zoo gaarne in een symphonisch werk hooren, konden wij niet ontdekken. De componist heeft een groote rijkdom van gedachten, zóó zelfs dat dit o. i. aan den indruk van het geheel schade doet. Ook moduleert hij zoo dikwerf (meestal op zeer bedekte wijze), dat dit vooral den opmerkzamen hoorder vermoeit en hem den draad van het geheel doet verliezen, terwijl ook de instrumentatie ons vrij overladen voorkomt. Blijkbaar heeft Brückner in deze symphonie „nieuwe banen" wenschen te betreden, hetgeen zeer dikwijls merkbaar is, zelfs aan het afsluiten der onderdeelen. Ons ten minste kwam het plotseling afsluiten van het lsto en 3de deel vreemd voor. Ook konden wij het slot van het finale niet vrij van effectbejag vinden. Ondanks deze opmerkingen komt ons deze compositie als een zeer degelijk werk voor, dat zeer zeker bij meerder hooren veel zal winnen; de uitvoerenden, die wij spraken waren er ten minste vol bewondering over. Ons bevielen Scherzo en Finale het best, terwijl het Andante ons het minst begrijpelijk voorkwam. Zeer gaarne zouden wij deze symphonie meermalen hooren; misschien wordt dan onze eerste indruk gewijzigd; het zijn niet altijd de beste werken, die dadelijk bevallen.
Den uitvoerenden komt, met den heer Dan. de Lange aan het hoofd, alle lof toe voor de wijze waarop zij hunne werkelijk zware taak vervulden. Wel waren er oogenhlikken, die men anders gewensoht zou hebben: b. v. een ongelijkheid in het strijkkwartet na de reprise van het 1ste deel; ook waren de trompet en hobo in het Andante en Scherzo niet altijd zooals zij hadden moeten zijn; maar dit werk biedt de uitvoerders zóóveel moeielijkheden aan, dat men hen die het eerst kort geleden leerden kennen, over enkele vlekjes niet te hard mag vallen. Wij herhalen dus: alle eer aan den heer D. de Lange en zijn wakker orkest!
Het tweede nommer van het programma was de aria (?) uit de Fliegende Holländer. Bij het aanhooren van dit nommer kwam ons onwillekeurig de prachtvolle vertolking van Carl Hill op het 1ste concert der WagnerVereeniging voor den geest en tot onze groote spijt moeten wij vermelden, dat de heer Messchaert beneden het pijl van die uitvoering bleef. Wij begrijpen volstrekt niet waarom hij dit nommer koos, daar het in het geheel niet in zijn stem ligt (deze partij is voor baryton geschreven) ; ook liet de intonatie hier en daar wel wat te wenschen over. Beter beviel deze .zanger ons in de liederen, die hij met veel gevoel en waarheid weergaf, vooral het eerste „Der letzte Gruss" van Herm. Levi (een zeer fraaie compositie). Toch hebben wij den heer Messchaert meermalen veel beter bij stem gehoord en van harte hopen wij dan ook, dat onze talentvolle stadgenoot ons spoedig in staat zal stellen om, even als wij steeds gedaan hebben, zijn zang met bewondering te vermelden. De heer de Lange begeleidde den heer Messchaert de liederen op uitstekende wijze.
De verdere nommers werden voldoende weergegeven, hoewel wij gaarne met de geheele „Manfred-muziek" kennis hadden gemaakt in plaats van met de nu gespeelde korte instrumentaal gedeelten.
Aan het eind van dit verslag zeggen wij den heer de Lange dank voor dezen hoogst interessanten avond." (*).
Die Musikalische Rundschau Nr. 5 berichtet auf S. 64, daß Bruckner im Deutschen Musiker-Kalender (Verlag Max Hesse, Leipzig) enthusiastisch erwähnt werde, und kündigt ein Konzert des Wiener Akademischen Wagner-Vereins (mit einem Werk Bruckners) am 17.11.1885 an:
»Literarisches
Deutscher Musiker-Kalender - Leipzig, Max Hesse's Verlag
- [...] und in geradezu begeisterter Weise spricht sich der Verfasser über unseren Anton Bruckner aus, der »bereits an der Schwelle des Greisenalters stehend, für seine grossangelegten Schöpfungen die Anerkennung findet, auf die er freilich schon dreissig Jahre vergeblich hat warten müssen«.
»Kleine Mittheilungen und Berichte
Der Wiener akademische Wagner-Verein veranstaltet, wie in früheren Jahren, .... vier interne Musik-Abende im kleinen Musikvereinssaale. Für das Programm sind folgende Werke in Aussicht genommen: [...] III. Interner Abend (am 17. November 1885): [...] 5. a) Bruckner, Cornelius, Franz oder Schmaus. [...]«(**).
In einer Konzertvorschau der Zeitschrift "Unverfälschte Deutsche Worte" Nr. 21 auf S. 15 wird Bruckner erwähnt:
"Der Wiener akademische Wagner-Verein, Zweigverein des Allgemeinen Richard Wagner-Vereins, veranstaltet wie in früheren Jahren für seine Mitglieder und für geladene Gäste während des Winterhalbjahres 1885/86 4 interne Musikabende im kleinen Musikvereinssaale. Als Programme sind in Aussicht genommen: III. Interner Abend am 17. November 1885: [...] 5. a) Bruckner, Cornelius, Franz oder Schumann. b) Mozart: "Ave verum" (vierstimmige Chöre). [... 4. Abend Ende Dezember, 1. Abend am 13.2.1886 (Wagner-Gedächtnisfeier, 2. Abend im April 1886 ...] Die Vereins-Versammlungen und geselligen Zusammenkünfte finden heuer (wie bisher in der Regel alle Donnerstage Abends, von 8 Uhr an) in dem, allen Ansprüchen entsprechenden neuen Vereinslokale: Restauration im Musikvereinsgebäude (Zugang: Canovagasse, Tegetthoffsaal) statt [... über die Bestrebungen der Vereinsleitung, gute Qualität zu bieten ...]" (***).
"Die Lyra" Nr. 3 kündigt auf S. 31/3 die Aufführung der 7. Symphonie in den Philharmonischen Konzerten [28.3.1886] an:
"[...] Bruckner: Symphonie in E-dur (1. Aufführung in den philh. Concerten) [...]" (°).