Brief Bruckners an Ignaz Bruckner in St. Florian:
    Sendet 7 Gulden und dankt für das Selchfleisch. Er werde ihm bald Briefpapier kaufen (*).

Brief Bruckners an Philomena Tischler:
    Hat ihre Photographie durch Frau Kathi erhalten, würde sich über einen Besuch freuen (**).

Kritik zur 3. Symphonie [am 3.2.1893 in München] im »Münchner Musikbrief« im Musikalischen Wochenblatt Nr. 22 auf S. 320:
"                                München, 1. Mai.
                   (Fortsetzung.)
     Mit noch vier Concerten brachte die vorige Woche auch bei uns den Abschluss der zweiten Concertsaison. [... Konzert Porges ...]
     Die vier Akademieconcerte der zweiten Saison im Abonnement wiesen an Novitäten Ant. Bruckner's 3. Symphonie in D moll (Rich. Wagner gewidmet), Smetana's Ouverture "Die verkaufte Braut", [... zwei weitere Werke ...] auf. Bruckner's D moll-Symphonie steht hinter seinen früher hier zu Gehör gebrachten in E und Es wesentlich zurück. Es gebricht ihr zu sehr an jener Originalität der motivischen, wie formalen Erfindung, wie sie der seit einigen Jahren verdientermaassen der Unbeachtung entrissene romantische Wiener Tonsetzer sich späterhin anzueignen verstanden hat. Mit dieser seiner "Dritten" steht Bruckner offenbar ganz unter dem Einflusse der Eindrücke, die Schubert'sche Empfindungsweise und Beethoven'sche Titanenkraft in seinem Innern reflectirt haben. Das Ergriffensein von der Art jener beiden Meister arbeitet noch in ihm und ergibt so ein grossentheils nachempfundenes Schaffen, immerhin aber ein interessantes, wenn auch zu breit angelegtes und nicht immer klar verständlich gegliedertes Conglomerat von Tonleben. Die Aufnahme war denn auch nicht so warm und einhellig, wie bei früher gebrachten Werken des gedankenreichen Componisten aus dessen späteren Schaffensperioden, als deren glückliches Eines wir seine 7. Symphonie bezeichnen möchten. Deren grossartig gehaltenes und einheutlich gestaltetes Adagio soll denn auch auf der hier demnächst tagenden Tonkünstler-Versammlung wieder zu Gehör kommen. [... Smetana, Chabrier, Zellers Hornkonzert ...]
              (Fortsetzung folgt.)
[Signatur am 3.8.1893:]     D." (***).
Auf S. 325 ist eine Aufführung der »Te deum« in Aachen [vor dem 6.4.1893] verzeichnet:
»            Aufgeführte Novitäten.
[...]
Bruckner (A.), "Te Deum" f. Soli, Chor u. Orch. (Aachen, 5. Städt. Abonn.-Conc.)« (°).

Aufführung des »Te deum« unter Hans Richter in Birmingham (°°).

Bericht vom Düsseldorfer Musikfest mit dem "Te deum" [am 21.5.1893] im "Algemeen Handelsblad" Nr. 20109 (Amsterdam) auf S. 1, signiert "S. J. E.":
"     Het Niederrheinische-Musikfest.
                            I.
                      DÜSSELDORF, 21 Mei '93.
     De „Inleiding", waarmede het tekstboekje van dit feest ouder gewoonte begint, offert eeno geheele alinea aan de weerlegging van Anton Rubinsteins beweren: „Die Musikfeste — und auch wohl die Niederrheinische — hätten sich überlebt". Dit is zeer gemakkelijk te verklaren, want dergelijke inleidingen worden in den regel door de besturen van de feestvierende gezelschappen of wel speciale feestcomité's gemaakt en het is toch niet van hen te vergen, dat zij zóó onpartijdig zijn, om met één slag hun eigen bestaan te vernietigen? Schrijver dezes behoort echter niet tot zulk een bestuur of comité, en voor zoover oordeelen na den eersten dag hem vergund is, schaart hij zich onvoorwaardelijk aan de zijde van Rubinstein. Het hoofdargument, tegen dezen bestrijder door het tekstboekje gebruikt — de meegaandheid der muziekfeesten, wat betreft hunne programma's — is dan ook door den eersten dag alreeds voor eon groot deel gelogenstraft. „Voor een groot deel" — zeggen wij — want daar prijkte op het programma, met al den glans van bijna ongerepte nieuwheid, een „Te Deum" voor soli, koor on orchest van Brückner; ¹) [Fußnote: "¹) Brückner is bijna 70 jaar oud."] van dezen componist kent men ten onzent, indien wij ons niot bedriegen, weinig andors dan één of twee symphoniën, en toch is dit werk ook wel eene kennismaking waard. Doorloopend vloeiend geschreven, interessant en frisch van melodiek, ziedaar de goede eigenschappen van deze compositie, waartegenover slechts gesteld kan worden, dat do instrumentatie meer zwaar is dan kleurrijk. Maar zelfs al kleefde dit gebrek niet aan dit werk, al ware het hot hoogste wat de moderne godsdienstmuziek heeft bereikt, behoeven wij dan nog de vermoeienis van een muziekfeest om dat to genieten? Want van onze „muzikalische Ausdauer" wordt op een muziekfeest heel wat gevergd. Daar stond den eersten dag nog een . . . . . . .  een oratorium van Händel natuurlijk op het programma [... 705 Ausführende, ca. 2000 Zuhörer ... über Händels "Israel" ...]
     [...]; morgen lijkt ons de gewichtigste dag: wij krijgen den geheelen „Damnation de Faust" van Berlioz.
                                S. J. E." (°°°).