zurück 23.2.1885, Montag ID: 188502235

Besprechung des Chores ”Mitternacht” [WAB 80, 22.2.1885] in der Morgenpost auf S. 4:
»* Der Wiener akademische Gesangverein veranstaltete gestern ein Concert [...] Ein Chor mit Tenorsolo und Clavierbegleitung von Bruckner, "Um Mitternacht", fiel durch die geistreiche Behandlung auf; doch konnte man nicht verkennen, daß das einfache lyrische Gedicht, das ihm zu Grunde liegt, zu einer so complicirten musikalischen Illustration sich kaum eignet. [...].« [keine Signatur] (*)

und in der Konstitutionellen Vorstadtzeitung Nr. 53 auf S. 2, signiert »B.«:
»- Der Wiener akademische Gesangverein gab gestern Mittags im großen Musikvereinssaale ein in jedem Sinne vortrefflich gerathenes Konzert. [... Lob für Weinwurm ...] Den Anfang machte ein vornehm aber künstlich gesetzter Chor von Anton Bruckner: "Um Mitternacht", dessen kleines Tenorsolo Herr Schaumann sehr hübsch sang. [... erwähnt Labor und Marie Ullrich-Linde ...] Der durchaus besetzte Saal spendete sämmtlichen Vorträgen den lebhaftesten Beifall. B.« (**).

Datierung in Göllerichs Mitschrift von Bruckners Universitätsvorlesung (***).

"Het Vaterland" Nr. 45 ('s-Gravenhage) schreibt auf S. 6 anlässlich der Aufführung der 3. Symphonie [am 4.2.1885] auch über die 7. Symphonie am 30.12.1884 und das Quintett am 8.1.1885, dabei deutsche Kritiken zitierend, die ein Bruckner-Verehrer zur Verfügung gestellt hat:
"De 3e Symphonie van Anton Bruckner heeft hier wat men noemen kan sensatie gemaakt. Zij heeft de sympathie van velen verworven en heftige oppositie bij anderen gevonden; beide laat zich verklaren. Dat Bruckner echter in elk geval een componist van beteekenis is, daarover zullen allen ’t wel eens zijn, en daarom meenen wijden lezer geen ondienst te doen, door hem een en ander mede te deelen uit kritieken van Duitsche bladen, die een warm vereerder van Bruckner ter onzer beschikking stelde. Daarin worden Bruckners quintet en zijn 7e Symphonie besproken.
     Het F dur quintet werd het eerst (gedeeltelijk) uitgevoerd op een soirée van het «Wagner-Verein” te Weenen in Nov. 1881, in zijn geheel in April 1884 op een uitvoering van het «Akademisches Gesangverein” te Weenen, en nu onlangs (8 Jan.) door Hellmesbergers Quartet-vereeniging aldaar. Inzonderheid wordt het Adagio geprezen, en een recensent zegt daarvan, dat het alleen met het ideaalste van Beethoven (in zijn laatste quartetten), met het liefelijkste van Schuberten het «Verklärteste” van Wagner (bijv. het voorspel van de 3e acte van «Die Meistersinger”) kan worden vergeleken.
     De 7e Symphonie (in E dur, manuscipt [sic]) werd te Leipzig 30 Dec. 1884 uitgevoerd onder leiding van Nikisch. Het was voor het eerst, dat men te Leipzig iets van Bruckner te hooren kreeg; Den Haag is dus niet veel later gekomen. Nikisch bracht weinige weken later het Adagio en Scherzo der Symphonie nogeens ten gehoore en in Maart zal Lewy [Hermann Levi] te Munchen het werk daar dirigeeren. Het Adagio daarvan werd in 1882 begonnen en voltooid onder den indruk van het bericht van Wagners overlijden. Van de 7e Symphonie wordt gezegd, dat zij zich niet zoozeer aan Beethoven, dan wel aan Berlioz en Liszt aansluit. De critieken, die wij lazen, zijn het eens over de buitengewone schoonheden dezer Symphonie, al zijn daarin »Abnormitäten”, al is niet alles daarin »übersichtlich” en al schijnt de symphonische draad hier en daar te »verwickelt”. Bernhard Vogel schreef in de »Leipziger Nachrichten”, dat men op Bruckner zou kunnen toepassen, wat Goethe van Jean Paul zeide: »Gingst du mit Deinem Reichthum so zu Rathe, wie hundert andere mit ihrer Armuth!” Hij noemt Bruckner een reus onder de schaar Pygmaeën, die Wagner, Berlioz en Liszt copiëeren.
     Hellmesberger noemt Bruckner «den Componisten der Gegenwart” en zijn quintet een »Offenbarung”. Nikisch is er vast van overtuigd, dat Bruckner later tot de eerste »Symphoniker” zal worden gerekend en dat al degenen »furchtbar blamirt” zullen zijn, die hem nu niet »anerkannt” hebben.
     Merkwaardig, ja onverklaarbaar blijft het verschijnsel, dat een man als deze den ouderdom van 60 jaren moest bereiken alvorens hij een beetje bekend werd, vooral in een tijd als de onze. Het eenige wat men nu nog doen kan is den verloren tijd inhalen. »Diligentia” geve ons spoedig nog eens de 3e en ook de 7e Symphonie te hooren en de Quartet-Vereeniging make ons met het quintet bekend. Indien de Haagsche musici dan Bruckner niet zoo hoog stellen, als Hellmesberger, Vogel en Nikisch doen, men zal hen tenminste dan niet kunnen verwijten hem te hebben geïgnoreerd." (°).


Zitierhinweis:

Franz Scheder, Anton Bruckner Chronologie Datenbank, Eintrag Nr.: 188502235, URL: www.bruckner-online.at/ABCD-188502235
letzte Änderung: Feb 02, 2023, 11:11