zurück 1.7.1886, Donnerstag ID: 188607015

Brief Hellmesbergers an das Obersthofmeisteramt:
      Bruckner habe sich als Meister der Komposition bewährt. Die Hofmusikkapelle habe zwei Messen im Repertoire, seine Symphonien hätten u.a. in Wien, München und Leipzig einen sensationellen Erfolg errungen, auch das Quintett. Er, Hellmesberger, schlage daher Bruckner für den Franz-Joseph-Orden und eine Zulage von 300 fl jährlich vor (*).

Das Musikalische Wochenblatt Nr. 27 meldet auf S. 340 die Aufführung des »Te deum« in Karlsruhe (**) [am 14.4.1886] und in München (***):
           »Aufgeführte Novitäten.
[...]
Bruckner (A.), "Te Deum". (Carlsruhe, 3. Conc.des Philharm. Ver.  München, 3. Conc.der Musikal. Akad.)«. 
Auf S. 341 wird angezeigt, daß das »Te deum« bei Rättig erschienen ist:
           »Musikalien- und Büchermarkt.
      
Eingetroffen:
Bruckner, Anton, "Te Deum"« f. Chor, Soli u. Orch. (Wien, Th. Rättig.)
Fibich, Zd. [...]« (°).

Ein Inserat im Leipziger Tageblatt Nr.182 auf S. 3773 (= 3) weist auf das Konzert vom 3.7.1886 (mit Teilen der e-Moll-Messe) hin:
"              Riedel-Verein.
3. regelm. Auff. 1886, Sonnabend, 3. Juli, Abends halb 8 Uhr, Peterskirche.
     Frescobaldi, Passacaglia [..., Palestrina, Eccard, M. Franck, Händel ...] – F. Liszt, "Sporalizio" f. Org., Ant. Bruckner, Gloria u. Credo a. d. Cdur-Messe, Hr. Huber, [... Ferd. Hiller, Beethoven ...]. – S. Bach, "Singet dem Herrn", Motette f. Doppelchor.
         ________
Alt-Soli: Frl. Helene Wegener aus Berlin.
Orgel-Soli: Herr Paul Homeyer.
Solisten-Ensembles unter gef. Mitw. kunstgebildeter Damen und Herren.
         ________
[... Mitgliedschaft, Kartenverkauf ...]." (°°).
 
Die "Caecilia" Nr. 15 (Algemeen muzikaal tijdschrift van Nederland) berichtet auf S. 149 vom Sondershausener Musikfest mit dem Quintett [am 6.6.1886]:
"De drieëntwintigste „Tonkünstlcr Versammlung" gehouden te Sondershausen (3—6 Juni).
[...]
     De beide Kamermuziek uitvoeringen hadden plaats in de zaal van het hotel Münich. In de eerste werden ten gehoore gebracht: Strijkkwartet (op. 40) van Bich. Metzdorf, Ballade voor strijkinstr. van Adolf Ruthardt, alsmede het bekende trio (in F, op. 6) van Woldemar Bargiel. Het programma van de tweede omvatte: klavierkwintet van Anton Urspruch en strijkkwintet van Anton Bruckner; op beide eene menigte liederen.
     Metzdorf's kwartet klinkt zeer goed, maar is niet zeer zelfstandig. [...].
     Gunstiger was de indruk van het klavierkwintet van Urspruch, dat de komponist met de heeren Halir, Freyberg, Nagel en Leop. Grützmacher ten gehoore bracht. De komponist bezit fantaisie en beheerscht den vorm met groote gemakkelijkheid. Soms dwaalt hij wel eens wat af en dan verkrijgt zijn muziek een doctrinaire tint; deze opmerking treft in het bijzonder de eerste afdeeling van het kwintet.
     Over Bruckner wordt tegenwoordig zooveel geschreven en gesproken, dat men met vreugde elke gelegenheid begroet die ons in staat stelt een zelfstandig oordeel over dezen komponist te vormen. Dit kwintet vloeit over van bizarreriën; de gedachten zijn meerendeels zoo zonderling, dat men het geheel als onnatuurlijk zou willen bestempelen.
     Slechts het begin der derde afdeeling (adagio) maakt een verkwikkenden indruk. De heeren Halir c. s. hadden overigens met groote vlijt het zeer lastige werk bestudeerd.
     [...]." (°°°).

 


Zitierhinweis:

Franz Scheder, Anton Bruckner Chronologie Datenbank, Eintrag Nr.: 188607015, URL: www.bruckner-online.at/ABCD-188607015
letzte Änderung: Feb 02, 2023, 11:11